De Oude Toren van Woensel
Overblijfsel van de middeleeuwse Sint-Petruskerk
Historische ontwikkeling
De Sint-Petruskerk te Woensel wordt voor het eerst vermeld in 1107. Dit was waarschijnlijk een houten bouwwerk, dat in de veertiende of vijftiende eeuw vervangen is door een bakstenen gebouw in de stijl van de Kempense gotiek. Hiervan resteert nu enkel nog de toren. Aanvankelijk stond de kerk in de middeleeuwse nederzetting Woensel. Zoals op veel plaatsen in Zuidoost-Brabant werd deze nederzetting in de twaalfde of dertiende eeuw verplaatst van een hooggelegen plaats naar het nabijgelegen beekdal ‘Het Broek’. De kerk met het kerkhof bleef daarna midden in de akkers staan.
Na een storm in 1606 en de overgang van het gebouw naar de protestanten in 1648 raakte de kerk in verval. Door een orkaan in 1800 stortte de hoge spits in het schip van de kerk. In 1815 werd de kerk, die weer in bezit van de katholieken was gekomen, gesloopt. De toren bleef behouden, voorzien van een kortere spits. De verklaring daarvoor ligt waarschijnlijk in het feit dat kerktorens vroeger ook een publieke functie vervulden. De klokken werden immers gebruikt om de bevolking bij gevaar te waarschuwen en de toren diende als schuilplaats tijdens oorlogshandelingen. De nieuwe spits werd echter beduidend lager, waardoor de huidige toren in totaal 43 meter hoog is. In 1875-1876 werd uiteindelijk een nieuwe Sint-Petruskerk gebouwd, enkele honderden meters van de overgebleven Oude Toren. De begraafplaats rond de Toren bleef echter in gebruik. Tegenwoordig ligt de toren op de algemene begraafplaats van Woensel. In 1954 werd op de plaats van het vroegere schip begonnen met de bouw van een aula, voor gebruik bij begrafenissen.
In 2003 is er een opgraving uitgevoerd, waarbij delen van het koor en het transept van de oude kerk gevonden zijn. Hierbij werden 181 menselijk skeletten aangetroffen. De opgraving toonde ook aan dat er in de vroege middeleeuwen (550-900) al sprake was van een nederzetting.
Plaatsnaam
Bijzonder is de betekenis van de dorpsnaam Woensel. De dorpsnaam Woensel wordt in 1273 geschreven als ‘Wucele’, in 1286 als ‘Woncel’, in 1300 als ‘Wonsele’ en in 1307 als ‘Woensele’. Het eerste deel van deze plaatsnaam, ‘woens’ heeft de betekenis van Wodans, oftewel ‘van Wodan’. De oudste schrijfwijze is de verlatijnste vorm ‘Gunsela’ (1107, 1257 en 1264), in 1161: ‘Gunsella’, in 1257: ‘Gunsele’. De stemhebbende ‘W’ als beginletter voor Germaanse woorden is vreemd in de Romaanse tongval, waardoor de Latijnse schrijfwijze met ‘G’ begint.
Gedurende de vroege middeleeuwen was Wodan een belangrijke Germaanse, dus niet-christelijke ‘heidense’ god die niet alleen werd geassocieerd met oorlog en dood, maar tevens de god was van wijsheid en dichtkunst. Directe aanwijzingen voor het geloof in Wodan is de betekenis van als versiering aangebrachte symbolen op sommige mantelspelden uit de vroege middeleeuwen, zoals die van Wijnaldum-Tjitsma (Friesland). Woensel is een van de weinige plaatsnamen in het Nederlandse taalgebied die met een Germaanse god wordt geassocieerd. Andere ‘Wodan’-namen zijn Woensdrecht (eveneens in Noord-Brabant) en Woensberg (bij Blaricum). Een andere Oudgermaanse naam is Donderslag in de zuidelijke Kempen (België) waarvoor het, mede vanwege parallellen in Engeland, aannemelijk wordt gevonden dat deze naam letterlijk de betekenis heeft van ‘heilig woud van Donar’. Donar was de Germaanse oppergod.
Het tweede deel van de plaatsnaam Woensel bestaat uit ‘sel’. ‘Sel’ is een regelmatig voorkomend onderdeel van plaatsnamen dat afgeleid is van het woord ‘sel’, ‘sele’ of ‘zele’, hetgeen ‘ruimte’ of ‘woning’ betekent (vergelijk het woord ‘zaal’). Het zou kunnen dat het bij Woensel zou gaan om een groot gebouw waar Wodan werd vereerd (dus een tempel) dat op de plaats stond van de middeleeuwse kerk, waarvan thans alleen de toren (de ‘Oude Toren’) resteert. Het zou daarmee een van de voorbeelden zijn van een transformatie van een niet-christelijke naar een christelijke cultusplaats. Gedurende de middeleeuwen was Woensel het kerkelijk centrum van het aarts-diakenaat Texandria dat het noordelijk deel van het uitgestrekte bisdom Luik vormde. Woensel lag geografisch centraal in dat aarts-diakenaat. Gezien het belang van Woensel is zelfs verondersteld dat deze plaats dezelfde is als het in de vierde eeuw genoemde ‘Toxandriam locum’ als plaats in het Romeinse rijk waar de Salische Franken zich toen hadden gevestigd.
Vroegste geschiedenis
In het jaar 953 benoemde Otto I ‘de Grote’ zijn broer Bruno (925-965) tot aartsbisschop van Keulen en tot hertog van Lotharingen, waartoe ook Texandrië behoorde. Verondersteld wordt dat de Texandrische kerken die gewijd zijn aan Sint-Petrus, door deze Bruno zijn gesticht. Eén van die kerken was die van Woensel. Deze wordt echter pas vermeld in 1107 als ‘altare de Gunsela’, toen paus Pascalis II (1099-1118) aan de abdij van Sint-Truiden de Woenselse Petruskerk als één van haar bezittingen bevestigde. De oorkonde van 1107 is opgemaakt na de zogenoemde investituurstrijd (1076-1122), de machtsstrijd tussen de Duitse keizer en de paus over de zeggenschap van benoemingen van hoge geestelijken. Tijdens deze strijd werd de abdij van Sint-Truiden voor de tweede keer verwoest en beroofd van haar bezittingen. Aangezien de oorkonde een bevestiging betreft, is het aannemelijk dat die bezittingen reeds in de elfde eeuw hebben bestaan, in elk geval vóór 1073. Het is zelfs mogelijk dat de oorkonde van 1107 in juridisch opzicht nodig was omdat schriftelijke bewijzen voor het Woenselse bezit reeds verloren waren gegaan tijdens de eerste verwoesting van de abdij van Sint-Truiden in 883. Wellicht was de Woenselse kerk reeds vóór 883 in bezit van de abdij van Sint-Truiden.