De Oude Toren van Son

Midden in het dorp

Van Sunna naar Son

Waarschijnlijk stond er aan het begin van de twaalfde eeuw een bescheiden stenen kerkje in Son. Een pauselijke brief uit 1107 maakt althans gewag van een altaar in die plaats. Het gaat om een oorkonde waarin paus Paschalis II de benedictijner abdij van Sint Truiden (België) bevestigt in haar bezittingen en rechten, waaronder het ‘altare de Sunna’. Ook Woensel en Alem worden in diezelfde oorkonde genoemd. Vanwege de uitgestrektheid van de bezittingen van de abdij van Sint Truiden werd het in kleinere gebieden opgedeeld. Zo werd de kerk van Son, met een aantal kerken uit de omgeving,  beheerd vanuit een ‘dependance’ (proosdij) in Alem. In de dertiende eeuw kwam de kerk onder het beheer van het kapittel van Kortessem (België).

In een brief van 12 augustus 1445 gaf hertog Filips de Goede toestemming voor het bouwen van een nieuwe kerk in Son. Hoe lang het bouwen ervan heeft geduurd is niet bekend maar de kerk zal omstreeks 1450 in gebruik zijn genomen. De toren is aangebouwd rond 1526 met een veel hogere spits dan er nu opstaat; de toren kwam pas rond 1550 gereed.

Na de tachtigjarige oorlog (1568-1648) werd ook deze kerk gesloten voor de katholieke kerkelijke bediening; de pastoor kreeg geen toegang meer en mocht niet meer in zijn parochie blijven. Bij de vrede van Munster in1648 werd dit deel van Brabant een zogenaamd Generaliteitsland, een gebied dat rechtstreeks door de Staten Generaal werd bestuurd. Dit bleef zo tot 1796.

Van protestanten tot katholieken tot brand en afbraak

In de periode van 1648 tot 1794 hielden protestantse voorgangers diensten in de kerk, de katholieken bleven zich echter organiseren en hielden diensten in schuurkerken. Na de Franse Revolutie moesten de protestanten genoegen nemen met een afkoopsom die weinig of geen mogelijkheden voor een zelfstandige protestantse gemeente bood. Er woonden hier slechts een tiental protestanten! Het zou echter tot 1810 duren voor de kerk weer door de katholieken in gebruik kon worden genomen.

Op initiatief van Pastoor Dobbelsteen (pastoor van 1860-1905) werd het interieur en het exterieur van de kerk helemaal aangepast aan de heersende neogotische stijl. Om het effect van kruisgewelven te krijgen bracht men stucgewelven aan van hout, stro en kalk. Vervolgens werden verschillende onderdelen van het interieur, biechtstoelen, altaren en beelden in dezelfde nieuwe stijl aangeschaft of aangepast. Tot aan de brand van de kerk bleef het interieur zo in takt.

Bij een zware storm in november 1800 viel de spits van de kerk naar beneden en pas in 1887 werd er door pastoor Dobbelsteen een nieuwe, kleinere spits opgezet.

Op 29 december 1958 verwoestte een felle brand de hele kerk, uiteindelijk bleef alleen de kerktoren behouden en verkommerde. In het monumentenjaar 1975 is de kerktoren gerestaureerd met een weer iets hogere spits.

In de toren bevindt zich een carillon van 50 klokken, dat enkele keren per week door een beiaardier bespeeld wordt. Elk kwartier klinkt het automatisch speelwerk.

Achter de toren zijn in het plaveisel de contouren aangebracht van de plattegrond van de oude kerk. Het huidige Vroonhovenpark, liggend achter de parkeerplaats, is in 1948 aangelegd als brevierpark voor de in de oude pastorie wonende priesters. In fases worden het oude park en kerkhof hersteld.

De Ruïne van de kerk na de felle brand van 1958

Bouwhistorie

Hendrik Verhees tekende de Sonse kerk op 25 april 1788, gezien vanuit de noordzijde. De tekening geeft in hoofdzaak de toestand weer van de kerk na de voltooiing in de zestiende eeuw: een driebeukig, basilikaal opgezet kerkgebouw met een veel lager koor, zonder dwarsbeuk en met een relatief slanke toren. De vier traveeën van het middenschip rezen, zoals dat een basilikale kerk kenmerkt, uit boven de zijbeuken en boden op die manier plaats voor ramen die het interieur van de middenbeuk konden verlichten. De zijbeuken waren langs de toren met een vijfde travee aan weerszijden doorgetrokken. Wat niet op de tekening te zien is, maar wat we weten uit eigen waarneming, is dat het koor duidelijk ouder was dan de rest van de kerk. Waarschijnlijk was dat koor een restant van een vorige kerk of misschien zelfs in zijn geheel de kerk die vooraf ging aan de Sonse kerk zoals wij die gekend hebben. Na het aanbrengen van de stucgewelven (pastoor Dobbelsteen rond 1900) onder het oude houten tongewelf is de schipruimte met drie meter verlaagd. Desondanks bleef het een ranke schipruimte.

De toren is voor onze streken een opvallende verschijning. Hij heeft vele versieringen van natuursteen en typische, geheel natuurstenen nisjes met driepassen in de spaarvelden rond de galmgaten. De traptoren is gecamoufleerd als steunbeer. Naast de grote zijn er ook kleine spitsen. Voor een zo slanke toren is een aantal van drie spaarvelden per gevelvlak van de middengeleding groot te noemen; in onze streken zijn het er meestal niet meer dan twee. De spaarvelden zetten zich bijna identiek voort over de steunbeer en de traptoren. Opvallend zijn verder de rij nisjes, die als een fries onder de spits lopen, en de profiellijst onder de dakvoet. Bovendien zijn in de derde geleding de spaarvelden aan steunbeer en traptoren afgedekt met uit één blok natuursteen gevormde enkele en dubbele boogjes met driepas. Een vergelijkbare toren vinden we in Nederweert, wel is de verwerking van natuursteen daar nog rijker. Ook is te toren, qua architectuur, te vergelijken met de toren van Leende.